- Het meest voorzichtige en heersende standpunt in dit opzicht is dat van de vroege Moslims (salaf). Tot deze groep behoren de volgende personen: de Metgezellen, hun volgelingen (tabi’un), de meerderheid van de hadithgeleerden (muhaddithun), de vier belangrijkste Imams en de belangrijkste geleerden binnen wetscholen. Hun opvatting is dat de letterlijke strekking van dergelijke teksten niet zo bedoeld is, en dat alleen Allah de werkelijke betekenis van dergelijke teksten kent; daarom schrijven zij de betekenis ervan volledig toe aan Allah, de Verhevene zonder te trachten ze te interpreteren – hetzij letterlijk, hetzij figuurlijk. Dit staat bekend als het standpunt van tafwid. Dit standpunt van tafwid is gebaseerd op het volgende vers van de Koran:
هُوَ الَّذِي أَنزَلَ عَلَيْكَ الْكِتَابَ مِنْهُ آيَاتٌ مُّحْكَمَاتٌ هُنَّ أُمُّ الْكِتَابِ وَأُخَرُ مُتَشَابِهَاتٌ ۖ فَأَمَّا الَّذِينَ فِي قُلُوبِهِمْ زَيْغٌ فَيَتَّبِعُونَ مَا تَشَابَهَ مِنْهُ ابْتِغَاءَ الْفِتْنَةِ وَابْتِغَاءَ تَأْوِيلِهِ ۗ وَمَا يَعْلَمُ تَأْوِيلَهُ إِلَّا اللَّهُ ۗ وَالرَّاسِخُونَ فِي الْعِلْمِ يَقُولُونَ آمَنَّا بِهِ كُلٌّ مِّنْ عِندِ رَبِّنَا ۗ وَمَا يَذَّكَّرُ إِلَّا أُولُو الْأَلْبَابِ ﴿٧﴾
“Hij is het die tot jou het boek heeft neergezonden; een deel ervan bestaat uit eenduidige tekenen — zij zijn de grondslag van het boek — en een ander deel uit meerduidige. Zij nu die in hun hart een neiging naar het verkeerde hebben volgen bij hun streven naar verzoeking en bij hun streven naar [eigenzinnige] verklaring dat deel ervan dat meerduidig is. Maar de verklaring ervan kent niemand behalve God. En zij die een diepgewortelde kennis hebben zeggen: “Wij geloven erin. Het komt alles van onze Heer.” Maar alleen de verstandige mensen laten zich vermanen.” (de Koran 3:7)
Mulla Ali al-Qari verklaart verder: “Hoe passend is het antwoord van Imam Malik (Allah zij genadig met hem) toen hem gevraagd werd naar istiwa. Hij zei: ‘istiwa is bekend [d.w.z. we weten en accepteren dat het in de Koran genoemd is, want in een andere overlevering zei Imam Malik: ‘istiwa is niet onbekend’], het ‘hoe’ (kayf) is onbekend [dit is ook overgeleverd als ‘het hoe is niet begrijpelijk’], ernaar vragen is een innovatie, en erin geloven [d.w.z. accepteren dat het deel uitmaakt van de openbaring] is verplicht.’ Dit is de weg van de vroege geleerden (salaf) en de veiligste weg, en Allah weet het beste.” (Minah al-Rawd al-Azhar fi sharh al-Fiqh al-Akbar P: 127)
Imam Ahmad ibn Hanbal zei, toen hem gevraagd werd naar Allah’s istiwa op de Troon:
“Hij verricht istiwa op de Troon, hoe Hij wil en zoals Hij wil, zonder enige beperking of enige beschrijving die door enige beschrijver gemaakt kan worden.” (Daf’ Shubah al-Tashbih, P: 28)
Imam Shafi’i zou met betrekking tot de mutashabihat-teksten eenvoudigweg zeggen: “Ik geloof in wat van Allah is gekomen zoals het door Allah bedoeld was, en ik geloof in wat van de boodschapper van Allah (moge Allah hem zegeningen en vrede geven) is gekomen zoals het door de boodschapper van Allah bedoeld was.” (Ibn Qudama, Dhamm al-Ta’wil)
- Het tweede standpunt betreffende dergelijke teksten is van sommige latere geleerden; zoals Imam Ibn Taymiya, imam Ibn al-Qayyim en anderen rahimahoemAllah. Ook zij dragen de kennis van wat bedoeld wordt over aan Allah, maar op een iets andere manier. Zij zijn van mening dat we de schijnbare letterlijke betekenis die in de tekst is uitgedrukt (tathbit) moeten bevestigen, maar vervolgens de details ervan aan Allah Meest Verheven moeten overgelaten. Bijvoorbeel de kwestie van istiwaa wordt gezien zoals het is, maar de modaliteit (kayfiyya) van deze ‘verheffing’ of is echter onbekend, maar het is zeker niet zoals de verheffing van geschapen dingen.
Het belangrijkste verschil tussen deze positie en de vorige is dat in het geval van de eerste, men de mutashabih-tekst reciteert, aanvaardt dat deze door Allah zijn geopenbaard, erin gelooft en bevestigt ‘wat’ er door Allah mee wordt bedoeld, en er vervolgens over zwijgt zonder te zeggen of de letterlijke of de figuurlijke betekenis wordt bedoeld (ze voorbijgaan zoals ze zijn zonder te vragen hoe). In de laatste positie bevestigt men echter, na recitatie en erkenning van de tekst, dat de schijnbare letterlijke betekenis is wat bedoeld wordt, maar de details van deze schijnbare betekenis is alleen bekend bij Allah. Er is een zeer subtiel verschil tussen de twee standpunten!
Hoewel deze (laatste) opvatting – op zichzelf – aanvaardbaar kan worden geacht, maar vandaag de dag wordt deze vaak misbruikt. Dit heeft twee redenen:
Ten eerste: het menselijk intellect is zeer beperkt, en daarom is het zeer moeilijk te bevatten dat Allah boven de hemelen op Zijn Troon zit zonder dat er een soort lichamelijke gestalte in gedachten komt. De vroege Moslims hadden een sterk geloof, en waren misschien in staat om elke gedachte aan een lichamelijk figuur op een troon te negeren. Dit kan niet gezegd worden van iedere eenvoudige gelovige vandaag de dag. In het leven zijn wij gewend om alleen de geschapen dingen te ervaren, en daarom kan het moeilijk zijn om de transcendente aard en de majesteit van Allah, de Verhevene, volledig te beseffen – als wij zouden zeggen dat Hij op Zijn Troon zit.
Imam Abd al-Wahhab al-Sha’rani verwoordt dit punt op een zeer mooie manier. Hij stelt dat Allah’s attributen van ‘istiwa‘, ‘verhevenheid’ en ‘nuzul [neerdalen] naar de hemelen’ allemaal eeuwig zijn (qadim), want Hij is eeuwig met al Zijn attributen; terwijl er een consensus is dat de Troon en alles eromheen geschapen is. Allah, de Verhevene, had dus de eigenschap van ‘istiwa’ en ‘nuzul’, zelfs voordat Hij de Troon en de hemelen schiep. (Al-Yawaqit wa ‘l-Jawahir)
Ten tweede was het discours van de vroege Moslims hoofdzakelijk in de Arabische taal. Als zodanig leken beide benaderingen van de mutashabihat- op elkaar. De voorstanders van de eerste benadering reciteerden bijvoorbeeld slechts het woord ‘istawa’ en zeiden: “Ik bevestig deze istiwa zoals door Allah is bedoeld” en lieten het daarbij, terwijl degenen die de tweede benadering hanteren ook ‘istawa’ reciteerden en vervolgens zeiden dat de betekenis hiervan letterlijk ‘istiwa’ is, maar dan op een wijze die Allah betaamt. De moeilijkheid ontstaat wanneer het woord “istawa” in een andere taal wordt vertaald. Als de tweede benadering wordt gekozen, dan zou men het in het Nederlands vertalen door te zeggen “de betekenis hiervan is dat Allah boven de Troon is gezeteld” en dergelijke. Dan komt de gedachte aan een lichamelijk figuur en mensachtige attributen op.
Dit verklaart ook waarom de voorstanders van beide benaderingen dezelfde bewijzen en uitspraken van vroege moslimgeleerden, zoals de vier Imams, gebruiken om hun zienswijze te rechtvaardigen. Als men alleen het Arabisch gebruikt, kan het moeilijk zijn om het duidelijke verschil tussen de twee benaderingen te onderscheiden.
Zo stelt Imam Abu Hanifa in zijn Al-Fiqh al-Absat:
“Wie zegt dat ik niet weet of mijn Heer in de hemel of op aarde is, heeft inderdaad ongeloof gepleegd… Evenzo, wie zegt dat Hij op Zijn Troon is, maar ik weet niet of de Troon in de hemel of op aarde is [heeft ook ongeloof gepleegd].” (Al-Fiqh al-Absat, p: 14)
Dit citaat van Imam Abu Hanifa (Allah zij met hem) wordt door sommigen verkeerd begrepen, en ten onrechte gebruikt om te bewijzen dat de Imam geloofde in het bevestigen van een richting en locatie voor Allah! De werkelijkheid is dat Imam Abu Hanifa tot de zeer vroege moslims (salaf) behoorde, en zijn standpunt was in harmonie met de mainstream populaire mening van die tijd – wat ultieme tafwid is, zoals blijkt uit zijn eerder geciteerde uitspraken; zoals: “Als Hij [Allah Verhevene] behoefte had om te zitten of zich te vestigen [op de Troon], waar was Hij dan Verhevene vóór de schepping van de Troon?” Maar de Imam was ook tegen de figuurlijke interpretatie van de mutashabihat-teksten, en standvastig op het standpunt van het overdragen van de betekenis aan de kennis van Allah.
Als zodanig hebben volgelingen van Imam Abu Hanifa en commentatoren van zijn werken uitgelegd wat hij bedoelde met de bovenstaande tekst. Zij verklaren dat de reden waarom Imam Abu Hanifa een persoon die deze twee zinnen zegt tot ongelovige verklaart, is omdat zij het toeschrijven van een richting en plaats voor Allah bevatten. (Zie: Isharat al-Maram min Ibarat al-Imam, p: 168)
Imam Izz al-Din ibn al-Salam zegt dat de reden waarom Imam Abu Hanifa zo iemand tot ongelovige verklaart, is dat men door zulke woorden te gebruiken, een plaats suggereert voor Allah, en wie gelooft dat Allah een plaats heeft, is een antropomorfist. (Minah al-Rawd al-Azhar fi sharh al-Fiqh al-Akbar P: 115)
Het is dus niet de bedoeling van Imam Abu Hanifa om te bewijzen dat de hemelen en de Troon plaatsen zijn voor Allah, en het duidelijkste bewijs hiervoor is de eerder genoemde uitspraak van de Imam zelf: “Als Hij [Allah Verhevene] behoefte had om te zitten of zich te vestigen [op de Troon], waar was Hij dan Verhevene vóór de schepping van de Troon?
- Het derde standpunt met betrekking tot deze mutashabihat-teksten is dat hun schijnbare letterlijke betekenis onmogelijk is voor Allah; daarom zullen de teksten figuurlijk/metaforisch worden geïnterpreteerd op een manier die Allah betaamt, maar zonder dit met zekerheid te bevestigen, omdat andere betekenissen ook mogelijk zijn. Dit standpunt werd vooral ingenomen door geleerden van latere generaties (khalaf), die gedwongen waren dit standpunt in te nemen om de Imaan van de massa’s veilig te stellen, omdat de mensen geen genoegen namen met de verklaring dat alleen Allah de betekenis hiervan kent. Dat zorgde ervoor dat mensen deze teksten te letterlijk of te figuurlijk begonnen te begrijpen. Deze positie staat bekend als de positie van ta’wil.
Ta’wil betekent interpreteren, een betekenis toekennen, en een interpretatie of verklaring geven aan een bepaalde tekst of uitdrukking. Bijvoorbeeld, de uitdrukking “de Koning versloeg de vijand” interpreteren dat de nederlaag plaatsvond door toedoen van het leger van de Koning en niet van de Koning zelf.
Dit is ook een geldige en aanvaardbare opvatting volgens de overgrote meerderheid van de geleerden, zolang het binnen de grenzen van de Arabische taal en de geest van de Shari’ah blijft. Zelfs sommige vroege moslims (salaf), waaronder sommige van de Sahaba zoals Ibn Abbas, deden ta’wil bij sommige Koranverzen en overleveringen. De realiteit is dat we soms geen andere keuze hebben dan figuurlijke betekenissen toe te kennen, omdat ze anders in tegenspraak zijn met de beslissende en nadrukkelijk vastgestelde teksten (muhkamat), wat leidt tot vele tegenstrijdigheden in de Koran en de Soenna. En dat is onmogelijk.
Zo interpreteert Imam al-Bukhari het vers:
ا إِلَٰهَ إِلَّا هُوَ ۚ كُلُّ شَيْءٍ هَالِكٌ إِلَّا وَجْهَهُ ۚ لَهُ الْحُكْمُ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٨٨﴾
“Roep dus naast God geen andere god aan. Er is geen god dan Hij. Alles gaat teniet, maar Zijn aangezicht niet. Hem komt het oordeel toe en tot Hem worden jullie teruggebracht.” (Koran 28:88)”door te zeggen dat het woord ‘wajh’ ‘mulk (heerschappij) betekent. Imam Ibn Hajar al-Asqalani, in zijn Fath al-Bari, citeert Abu Ubayda dat het woord ‘wajh‘ in het vers de ‘majesteit (jalal)’ van Allah betekent. (Zie: Fath al-Bari met Sahih al-Bukhari 8/641-642)
Evenzo, met betrekking tot de hadith van Bukhari en Muslim waarin de eigenschap van Allah ‘dhik (letterlijke betekenis: lachen)’ is genoemd, wordt Imam Bukhari geciteerd dat het betekent: “Allah’s barmhartigheid.” (Bayhaqi, Kitab al-Asma’ wa ‘l-Sifat, p: 433)
In Surat al-Qalam zegt Allah de Verhevene: “يَوْمَ يُكْشَفُ عَن سَاقٍ وَيُدْعَوْنَ إِلَى السُّجُودِ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ ﴿٤٢﴾
Op de dag dat hun de ‘saq’ [letterlijke betekenis: scheen] ontbloot wordt en zij opgeroepen worden zich eerbiedig neer te buigen, maar het dan niet kunnen.
Evenzo wordt in de hadith van Bukhari verklaard: “Onze Heer zal zijn ‘saq’ [letterlijke betekenis: scheen] blootleggen.” Vele geleerden uit de salaf en khalaf; zoals Abdullah ibn Abbas, Mujahid en Qatada interpreteren de term ‘saq‘ figuurlijk en niet letterlijk. (Zie: Imam al-Bayhaqi’s Al-Asma’ wa ‘l-Sifat, p: 323)
Imam Ibn Kathir verhaalt in zijn meesterwerk Al-Bidaya wa ‘l-Nihaya waarin hij Imam al-Bayhaqi citeert uit zijn Manaqib door middel van een sterke keten dat Imam Ahmad ibn Hanbal het vers:
وَجَاءَ رَبُّكَ وَالْمَلَكُ صَفًّا صَفًّا ﴿٢٢﴾
en jouw Heer en de engelen komen, in rij na rij (Koran 89:22) interpreteerde als: “Zijn beloning (thawab) zal komen.” (Al-Bidaya wa ‘l-Nihaya, 10/327)
Er zijn talloze andere voorbeelden hiervan, maar het bovenstaande zou moeten volstaan.
- a) Imam Ibn Jarir al-Tabari verklaart in zijn bekende exegese (tafsir) van de Koran: “Allah heeft zich verheven boven de hemelen met de verhevenheid van soevereiniteit en macht, niet die van onthechting en beweging.” (Tafsir al-Tabari 1/430)
Anderen die de verzen van ‘istiwa’ figuurlijk interpreteren zijn onder andere: Imam al-Bayhaqi, Imam al-Haramayn al-Juwayni, Imam Raghib al-Isfahani, Imam Abu Hamid al-Ghazali, Imam Abu ‘l-Faraj ibn al-Jazi al-Hanbali, Imam Fakhr al-Din al-Razi, Imam al-Baydawi, Imam al-Nasafi, Imam Taqi al-Din al-Subki, Imam Ibn al-Humam al-Hanafi, Imam al-Suyuti en anderen (Allah zij hen allen genadig). Zij stellen dat ‘istiwa’ niet Allah’s fysieke verheffing boven de Troon betekent, maar dat het verwijst naar verheffing van rang, status en heerschappij, en Allah’s onderwerping van de Troon die zonder begin is zoals alle eigenschappen van Allah.
- Met betrekking tot het vers van Surat al-Mulk [“Zijn jullie onbevreesd geworden voor Hem die in de hemel is…”], zegt de grote Maliki-exegeet (mufassir) Imam al-Qurtubi in zijn uitgebreide commentaar op de Koran, Al-Jami’ li ahkam al-Qur’an, “Er wordt gezegd dat de betekenis van het vers is, zijn jullie onbevreesd geworden voor Hem wiens macht, gezag, Troon en heerschappij in de hemel is. De reden om de hemel te specificeren – ondanks dat Zijn gezag universeel is – is om te bevestigen dat een God Eén is wiens macht [ook] manifest is in de hemelen, en niet [alleen] één die de mensen vereren op de aarde.
- Sommige geleerden zeiden dat het naar de engelen verwijst, en sommigen zeiden dat het naar de engel Jibra’il verwijst die belast is met het straffen van de mensen. Ik [Qurtubi] zeg dat het vers zou kunnen betekenen: “Zijn jullie onbevreesd geworden voor de Schepper van degenen in de hemel…” (Al-Jami’ li Ahkam al-Qur’an, tafsir van 67/17, 18/141)
Evenzo stelt Imam Nawawi in zijn commentaar op Sahih Muslim: “Al-Qadi Iyad zei: ‘Er is geen onenigheid onder de moslims – hun juristen (fuqaha), hun hadithgeleerden (muhaddithun), hun theologen (mutakallimun), hun polemisten (nuddhar) en hun gewone volgelingen (muqallidun) – dat de teksten die er uiterlijk op wijzen dat Allah in de hemel is – bijvoorbeeld de uitspraak van Allah Verhevene: “أَمْ أَمِنتُم مَّن فِي السَّمَاءِ أَن يُرْسِلَ عَلَيْكُمْ حَاصِبًا ۖ فَسَتَعْلَمُونَ كَيْفَ نَذِيرِ ﴿١٧﴾
Of wanen jullie je er veilig voor dat Hij die in de hemel is tegen jullie een zandstorm stuurt? Jullie zullen het weten hoe het met Mijn waarschuwing staat!” (Koran 67:17) – moeten niet letterlijk worden genomen, maar volgens hen allen [dat wil zeggen, alle moslims en deskundigen op elk gebied van de shari’ah zoals hierboven genoemd], moeten zij figuurlijk worden geïnterpreteerd.”” (Al-Minhaj sharh Sahih Muslim)
- c) Met betrekking tot de hadith van de slavin aan wie de boodschapper van Allah ﷺ vroeg: “Waar is Allah?”, en zij antwoordde door te zeggen: “In de hemel”, stelt Imam Nawawi het volgende:
“Dit is een van de overleveringen die gaan over de eigenschappen [van Allah]. Er zijn twee posities met betrekking tot deze overleveringen, die beide herhaaldelijk zijn besproken in het hoofdstuk van het geloof (Imaan). Het eerste standpunt is, dat men er in gelooft zonder zich in de betekenis ervan te verdiepen (tafwid), terwijl men het standpunt inneemt dat er niets is zoals Allah, de Verhevene, en dat Hij de eigenschappen van de schepselen overtreft. De tweede positie is om ze figuurlijk te interpreteren (ta’wil) op een wijze die Hem betaamt. Degenen, die dit [laatste] standpunt [van figuurlijke interpretatie] innemen, zeggen, dat het de bedoeling van de boodschapper van Allah ﷺ de bedoeling had haar te onderzoeken om te zien of zij al dan niet behoorde tot degenen die afgoden aanbaden, of tot degenen die in de Eenheid van Allah geloofden en volhielden dat Allah alleen de Schepper is. Het is eerder omdat de hemel de richting (qibla) is voor de smeekbede (dua’), net zoals de Ka’ba de richting (qibla) voor het gebed. Dus toen zij zei: “Hij is in de hemel”, werd bekend dat zij tot degenen behoorde die in de Eenheid van Allah geloofden, en niet tot de aanbidders van afgoden.” (Al-Minhaj sharh Sahih Muslim)
Als zodanig interpreteerde een groep geleerden al dergelijke teksten die wijzen op Allah’s fysieke verhevenheid boven de hemelen en de Troon door ze figuurlijke betekenissen te geven. Evenzo interpreteerden velen van hen de tweede soort teksten die aangeven dat Allah de Verhevene overal is door te zeggen: Hij is overal met Zijn kennis, hulp en dergelijke.
Tot slot, het centrale punt van aqida waarin iedere moslim moet geloven is dat Allah, de Meest Verhevene boven alle tekortkomingen is en het hebben van enige gelijkenis met Zijn schepping. Hij, de Verhevene, is niet te beschrijven met grenzen, organen en andere dergelijke kenmerken die behoren tot de geschapen dingen, en is niet beperkt tot tijd en ruimte. “Er is niets gelijk is aan Hem.” (Koran 42:11) Dit is voldoende voor een gemiddelde moslim om de zaligheid te bereiken.
Wat betreft de teksten die beschrijven dat Allah overal is of met Zijn schepping is, de meeste klassieke en latere geleerden interpreteren deze als dat Allah overal is met Zijn kennis is. Allah is de Alwetende, Alziende, Alhorende.. Men moet echter niet geloven dat Allah, de Verhevene, “fysiek” overal is, want de ruimte is geschapen en hij is onafhankelijke en noodzakelijk is in Zijn bestaan.
Wat betreft de teksten die Allah beschrijven als zijnde in de hemelen/hemel en boven Zijn Troon kan men elk van de volgende standpunten innemen; en al deze standpunten zijn geldig en geen van hen kan als een regelrechte afwijking worden beschouwd:
- De betekenis volledig overlaten aan Allah. Dit standpunt, bekend als tafwid, werd gekozen door de meerderheid van de vroege geleerden (salaf), en was verreweg de beste en veiligste benadering.
- Het bevestigen van hun letterlijke betekenissen (tathbit) – met nadrukkelijke verwerping van een gelijkenis tussen Allah en Zijn schepping – en vervolgens de modaliteit (kayfiyya) van dergelijke teksten aan Allah overlaten. Deze positie is onder andere gekozen door geleerden zoals Imam Ibn Taymiya. Deze mening kan riskant zijn voor een gemiddelde gelovige omdat wij de gewoonte hebben om te visualiseren.
- Het figuurlijk interpreteren van dergelijke teksten op een wijze die Allah betaamt. Dit staat bekend als ta’wil, en werd door sommige latere geleerden gekozen.
Geen van de drie bovengenoemde standpunten kan worden beschouwd als een afwijking of de mening van de Ahl al-Sunna wa ‘l-Jama’ah. Het zijn mening binnen de de grotere groep: “Ahl al-Sunna wa ‘l-Jama’ah”.
Daarom moeten debatten en verhitte discussies over dit onderwerp worden vermeden, en moeten we leren “het erover eens te zijn dat we het oneens zijn”. Geen enkele groep mag zijn standpunt opdringen aan de andere groep, en geen enkele groep heeft het recht te beweren dat zij de ultieme waarheid bezitten. Helaas leven we in een tijd van religieus extremisme en fanatisme. Sommigen van ons bestempelen anderen heel gemakkelijk als antropomorf (mushabbiha), terwijl anderen tafwid, ta’wil en al het andere naast het bevestigen van de letterlijke betekenis (tathbit) als regelrechte afwijking en zelfs als ongeloof beschouwen!
Dit houdt in dat talloze Imams en grote namen van deze Ummah als afwijkend worden bestempeld, aangezien de meesten van hen ofwel de weg van tafwid of ta’wil kozen. Moge Allah ons beschermen.