Een persoon die zijn of haar wudu’ niet kan houden vanwege een belemmering (constante ongeldigheid van de wudu’) wordt een persoon met ‘udhr of een ma’dhoor genoemd. Deze mensen hebben constante afscheiding of een van de volgende zaken die zonder controle uit hen vrijkomen; urine, ontlasting, mani, mazi, wady of istihaza bloed.
De uitspraken hierover zijn als volgt:
- Als de ‘uzr (reden) van een persoon gedurende een hele periode tussen de gebeden ononderbroken is, hoeft hij niets extra’s te doen. Zijn ‘uzr doet zijn wudu’ niet teniet, hij mag wudu’ nemen zoals ieder ander.
- Als de ‘uzr (reden) van een persoon het grootste deel van de periode tussen de gebeden of de helft ervan duurt, doet het zijn wudu’ niet teniet. Zodra de ‘uzr echter tijdelijk gestopt is, is het aanbevolen dat hij opnieuw wudu’ neemt.
- Als de ‘uzr (reden) minder dan de helft van de gebedsperiode duurt, wordt de eerder genomen wudu’ tenietgedaan. De ma’dhoor moet in dit geval opnieuw wudu’ verrichten.
Volgens de islamitische sharia wordt geen mens belast met meer dan hij of zij aankan. Dus wanneer iemand zich in een situatie bevindt waarin het onmogelijk of te moeilijk is om een bepaalde handeling te verrichten of iets te onthouden, zoals het vermijden van de zaken die de wudu ongeldig maken, dan wordt deze persoon vrijgesteld van deze verplichting. Het is belangrijk om te begrijpen dat de sharia bedoeld is als een praktische en rechtvaardige leiding voor het leven en niet als een onmogelijke opdracht.