De islam maakt uitzonderingen voor zwangere en borstvoedende vrouwen als het vasten een risico vormt voor hun gezondheid of die van hun kind.
Alle geleerden zijn het erover eens dat als een vrouw uit angst voor haar eigen gezondheid haar vasten verbreekt, zij de dagen moet inhalen (qadā’) en geen fidya hoeft te geven. Hierin wordt zij gelijkgesteld aan een zieke persoon.
Echter, als een vrouw het vasten verbreekt uit angst voor haar kind, dan verschillen de geleerden over de fidya.
1. Mening van de Shafi‘i’s, Hanbali’s en Ibn ‘Umar
• De vrouw moet de gemiste dagen inhalen én fidya betalen (een arme voeden voor elke dag).
• Zij baseren zich op de Koran:
“En degenen die het kunnen volbrengen (maar niet vasten), moeten een fidya geven: het voeden van een arme.” (Soerah Al-Baqarah 2:184)
• Volgens hen valt de zwangere en borstvoedende vrouw onder deze categorie, omdat zij een zwakke positie hebben en niet kunnen vasten vanwege hun kind.
2. Mening van de Hanafi’s en enkele andere geleerden
• De vrouw hoeft alleen de gemiste dagen in te halen, zonder fidya.
• Zij vergelijken haar situatie met een zieke persoon die weer beter wordt, waarbij alleen het inhalen van het vasten verplicht is.
• De hadith die stelt dat Allah het vasten heeft verlicht voor de zwangere en borstvoedende vrouw, impliceert volgens hen niet dat er een fidya nodig is.
3. Mening van de Maliki’s
• Voor een zwangere vrouw is er alleen qadā’ (inhaalvasten), zonder fidya.
• Voor een borstvoedende vrouw is er zowel qadā’ als fidya.
• Hun redenering: een borstvoedende vrouw kan haar kind door iemand anders laten voeden, terwijl een zwangere vrouw geen keus heeft over de situatie van haar ongeboren kind. Daarom moet alleen de borstvoedende vrouw een fidya geven.
4. Mening van Ibn ‘Umar en Ibn ‘Abbas
• De vrouw hoeft niet in te halen, maar moet alleen een fidya geven.
• Dit is een minderheidsopinie, maar wordt gevolgd door sommige geleerden.